(Gepubliceerd in De Bombardon, dorpsgazet van Melsele, nov. 2020, jrg.34, nr.214, p.5)
De herfst is ingetreden. Druilerige dagen bezwaren ons gemoed.
We plooien terug op onszelf. En toch: ingekeerd in onszelf , denken wij meer dan anders aan onze doden.
Wandelend door het dorp, richting kerkhof, herinneren de kasseien ons aan het dorp, dat zienderogen “voorbij” gaat.
Een monumentaal hek draagt een plaat: begraafplaats van het Gemenebest. Er rust één Engelse soldaat, gesneuveld in WO II ( aldus de site van Commonwealth Wargraves). Maar dit plakkaat wordt gedomineerd door een groot verbodsteken: “Enkel toegankelijk voor diensten en ceremoniewagens”. Dus blijkbaar geen toegang voor levende zielen.
Links bij de ingang dreigt een sombere muur die een sfeer van de concentratiekampen oproept. Veeleer lijkt het verbodsteken als de waarschuwing (bij de toegang tot de hel) uit de Divina Commedia (De goddelijke komedie) van Dante (1265-1321) , nl. :“Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt”.

Somberheid overvalt mij, terwijl sereniteit ons zou moeten doen herinneren aan allen die ons zijn voorgegaan.
De dreef, leidend naar de begraafplaats, zou een erehaag moeten zijn voor de overledenen. Alleen is de linkse zijde een open verhakkelde vlek, die wel inkijk geeft op de kleuterschool, maar die niet noopt tot ingetogenheid. In mijn verbeelding zie ik een hoge intacte groene dreef, met langs de binnenzijde een zuilenrij van cypressen die statigheid geeft aan de “sacrale”ruimte (gelovig of niet) die wij zullen binnentreden.
Vervolgens: een tweede monumentaal hek. Hier openbaart zich de Melseelse dodenakker.
Rechts bij de ingang: de oudste zerk (op dit Kerkhof wellicht) ter herinnering aan de vier Melselenaren, “omgekomen in Melselepolder door de afgrijselijke overstrooming op 12 maart 1906”.

Maar waar zijn al die “anderen” gebleven? Zij die in de vorige eeuwen hebben geleefd?
Het Oude Kerkhof is omsloten door een kraal van praalgraven, van mensen die destijds nog de eeuwigheid konden kopen.
Links bij de ingang, in gesloten gelid, zij aan zij, stijlvol, het perk van de Melseelse gesneuvelden in WO I en II evenals de oud-strijders en twee gesneuvelde jongens in Korea (1953).
Mooi zou zijn dat tussen en achter deze zerken, de klaprozen bloeien, ter evocatie van het intussen wereldbekende gedicht van John McRae, de Canadese dokter-dichter (WO I).
(Vertaling Tom Lanoye)

In Vlaamse velden
In Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in ’t zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond
Wij zijn de doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.
Toe: trekt gij ons krakeel aan met de vijand.
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houd hem hoog. Weest gíj de helden. Laat de doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede - ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.
Maar ook liederteksten als “Morgenrood” en “Ik had een wapenbroeder” zouden passend zijn om deze site te omkaderen (liederen die wij als schooljongens zongen aan het monument op 11 november ter gelegenheid van de wapenstilstand van WO I).
Het hoofdpad vervolgend, wordt men halverwege geconfronteerd met het lijkenhuis: als kind beleefd als een gruwelplek. Heeft dat nog een functie? Kan deze ruimte niet uitgebouwd worden tot een gedenkenisruimte voor seculiere afscheidsplechtigheden? Het hele uitvaartgebeuren hoeft toch niet uitsluitend gerund door de private commerciële sector?
Het Oude Kerkhof zoals wij zeggen (eerste gedeelte) wordt diagonaal doorsneden door een prachtige bomendreef (richting nieuw kerkhof), maar die uitloopt op niets.

Een pijnlijke confrontatie met het “niets”. Men zou toch verwachten uit te komen op een collectieve gedenkplaats voor alle doden wier namen zijn verdwenen en vergeten, gemarkeerd door een kunstwerk. Tot enige gedenkeniskunst (het ultieme voorbeeld hiervan is wellicht “Treurend Ouderpaar” van Käthe Holwitz op de Duitse begraafplaats van Vladslo) is er evenwel geen enkele aanzet. Overigens in heel Beveren niet. Zo blijkt uit het alomvattende werk Kunstmo(nu)menten in Beveren (Drieghe en Andries, 2020).
Links bevindt zich dan de strooiweide. Een zielige, louter functionele plek, die de vorm heeft van een trapezium (met één Amerikaanse plataan als troostboom, … wel triestig), zonder enige symbolische waarde.

Kan hier geen mooier en krachtiger symbool worden gesteld: een plaats waar de levenden en doden mekaar ontmoeten in een intieme ronde kring?
Achter ons, de blik gericht naar het grote kruisbeeld, bevindt zich het urnenveld: toonbeeld van moderniteit en functionalisme.
De urnen zijn geplaatst in een schaakmotief. Alsof het leven en de dood een weerspiegeling zijn van een schaakspel.

De aanleg van een urnenbos zou moeten overwogen worden. Het belendende perceel achter het kerkhof is daarvoor de aangewezen plek. De zijarm van de Molenbeek kan daarin mooi geïntegreerd worden. Dat is pas symboliek!
Terugkerend naar het nieuwe gedeelte van het kerkhof, stuit men op de urnen-muren, eerder lijkend op klaagmuren. Kunnen dat geen groene muren zijn waarin de urnen zachtjes vergroeien tussen varens en klimop en waarbij nabestaanden nog een persoonlijk plantje of teken kunnen voegen?
Het meest stijlvol zijn nog steeds de klassieke graven. Ook hier leest men het klassen-onderscheid af aan de duur van de concessie. Zelfs in de dood is niet iedereen gelijk.
Is er overigens al nagedacht over geëigende plekken voor overledenen met een andere cultuur en geloofsopvatting?
Het hoofdpad volgend achter het monumentale kruis stoot men visueel op een metalen raamwerk (scheiding met kleuterschool) dat sterk lijkt op een gesloten opvangcentrum voor vluchtelingen. Is het zo dat men de levenden en de doden behandelt?

Een groene wand van wingerd zou de scheiding tussen leven (de spelende kinderen) en de dood toch verzachten?
Een gedenkenisplaats stelt men zich voor als een serene plek, die geborgenheid geeft en waar de natuur uitnodigt tot stilte en bezinning.
Er moet ook dringend werk worden gemaakt van een grafzerkenbeheer, zoals het rehabiliteren van verwaarloosde graven; een groepsinitiatief om graven te reinigen; hergebruik van grafstenen waarvan de concessie is verlopen; hier en daar een bezinningstekst (gedicht) met universele waarde,…
Zeer lovenswaardig is wel het initiatief (2020) van Ferm (KVLV) voor de creatie van een “troostplek” ter herinnering aan de coronaslachtoffers, in het Hagenmolenpark ten zuiden van het dorp.
Wat de Melseelse begraafplaats zelf betreft, getuigt de gemeente duidelijk van een hopeloos gebrek aan gevoel voor gedenkeniscultuur.
Onze doden verdienen veel meer stijl en bejegening!
Dan wordt een wandeling op de begraafplaats een “voetreis doorheen het hiernamaals” in gezelschap van Dante. Een louterende tocht vanuit de hel , via het vagevuur naar het Paradijs.
Er is nog hoop!
Reactie plaatsen
Reacties